AMP

Terug naar: PensioenScheiden of Pensioenweetjes

Het op artikel 28 van de Wet Privatisering ABP steunende Nabestaandenreglement militairen, vastgesteld bij overeenkomst tussen de sociale partners van 25 september 1997, nr. P/9700627, luid als volgt:

§ 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen

Artikel 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder:
a. Minister: de Minister van Defensie;
b. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet;
c. deelnemer: de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet;
d. gewezen deelnemer: de ontslagen beroepsmilitair met uitzicht op een pensioen ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet;
e. gepensioneerde: de rechthebbende op een pensioen ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet; f. fonds: de Stichting Pensioenfonds ABP;
g. burgerlijk pensioenreglement: met uitsluiting van dit reglement, het pensioenreglement van het fonds;
h. bestuur: het bestuur van het fonds;
i. partner: 1e de echtgenoot van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en 2e degene die via artikel 2 als zodanig is aangemerkt;
j. wees: mits die kinderen op het moment van overlijden jonger zijn dan 21 jaar, niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn en geen partij zijn of partij geweest zijn bij de aanmerking van een partner, bedoeld in artikel 2: 1e het kind dat is geboren uit of is geadopteerd tijdens een huwelijk dan wel een partnerrelatie anders dan een huwelijk die is aangemerkt overeenkomstig artikel 2;
2e het kind dat deel uitmaakte van het gezin van de militair, niet zijnde een onder 1e bedoeld kind, waarvoor hij de kosten van levensonderhoud droeg;
3e het kind van de vrouwelijke militair, niet zijnde een onder 1e bedoeld kind, waarmee de familierechtelijke betrekking niet door adoptie is opgehouden te bestaan;
4e het kind ten opzichte waarvan aan de mannelijke militair ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd of ten opzichte waarvan door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend;
k. nabestaanden: de partner, gewezen partner en de wees;
l. nabestaandenpensioen: het de partner of de wees ingevolge dit reglement toekomende pensioen;
m. partnerpensioen: het de partner ingevolge dit reglement toekomende pensioen;
n. wezenpensioen: het de wees ingevolge dit reglement toekomende pensioen;
o. tijdelijk pensioen: het pensioen dat de als zodanig aan te merken partner of wees van de vermiste militair ingevolge dit reglement toekomt;
p. voortdurend pensioen: het pensioen dat de partner of de wees van de overleden militair ingevolge dit reglement toekomt;
q. AOW-pensioen: een tot een jaarbedrag herleid en met de vakantie-uitkering verhoogd pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet; r. AWW-pensioen: een tot een jaarbedrag herleid en met de vakantie-uitkering verhoogd pensioen of de aldus herleide en verhoogde tijdelijke weduwenuitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet;
s. laag AWW-pensioen: het AWW-pensioen, bedoeld in artikel 19, elfde lid, onder a, van de Algemene Weduwenen Wezenwet;
t. hoog AWW-pensioen: het AWW-pensioen, bedoeld in artikel 19, elfde lid, onder b, van de Algemene Weduwenen Wezenwet.

Aanmerking als partner
Artikel 2 1. De ongehuwde deelnemer, ongehuwde gewezen deelnemer of ongehuwde gepensioneerde deelnemer kan ter verzekering van de aanspraak op nabestaandenpensioen voor zijn partner bij het bestuur melding doen van een door hem gesloten samenlevingscontract. 2. Het bestuur merkt de partner, bedoeld in het eerste lid, slechts als zodanig aan indien:
a. de aanmelding door de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt gedaan voordat hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en
b. de eventuele eerdere aanmerking van een andere partner is beëindigd en
c. de aangemelde partner ongehuwd is en 18 jaar of ouder en
d. de partners als ingezetenen met hetzelfde woonadres zijn ingeschreven in de basisadministratie, bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en
e. de partners zich blijkens een notarieel verleden samenlevingscontract tegenover elkaar hebben verplicht om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en
f. de partners geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn.
3. De regels die het bestuur, gebruikmakend van de met artikel 1.4, derde lid, van het burgerlijk pensioenreglement gegeven bevoegdheid daartoe, stelt omtrent het aanmerken als partner van degene die niet in de eerdergenoemde basisadministratie is ingeschreven, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De aanmerking als partner, bedoeld in het eerste lid, wordt door het bestuur beëindigd met ingang van: a. de dag waarop een van de partners huwt of wordt aangemerkt als partner van een ander; b. de dag waarop er blijkens de eerdergenoemde basisadministratie niet langer sprake is van een gezamenlijk woonadres, tenzij omstandigheden buiten de wil van de partners om daartoe noodzaakten; c. de dag volgende op het overlijden van een van de partners of d. de dag waarop van een van de partners een schriftelijke aanvraag daartoe is ontvangen.
5. Het bestuur kan aan degene die de aanmelding heeft gedaan periodiek debevestiging vragen dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden voor de aanmelding als partner.
6. Indien de schriftelijke bevestiging niet binnen zes weken na het verzoek daartoe wordt gedaan, herhaalt het bestuur zijn in het vijfde lid bedoelde vraag.
7. Indien de schriftelijke bevestiging niet binnen zes weken na de herhaalde vraag wordt gegeven, wordt de aanmerking als partner beëindigd met ingang van de eerste dag volgende op die termijn van zes weken.

§ 2. Werkingssfeer, deelneming en uitzichten Werkingssfeer
Artikel 3 Dit reglement is van toepassing op de Minister als werkgever, de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden, alsmede op de nabestaanden van die deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Deelneming
Artikel 4 Naast de beroepsmilitair in de zin van de Amp-wet zijn mede deelnemer: 1e de rechthebbende op een uitkering ingevolge het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen; 2e de rechthebbende op een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen en 3e de rechthebbende op een wachtgeld in de zin van de Amp-wet.

Uitzichten
Artikel 5 Indien het eigen pensioen, waarvan het partnerpensioen moet worden afgeleid, op grond van het bepaalde in artikel V 13 van de Amp-wet kan worden afgekocht, kan de waarde van het bijbehorende uitzicht op partnerpensioen ingevolge dit reglement, zonder toestemming van de partner, bij overeenkomst tussen de gewezen deelnemer en het fonds, bij die afkoopsom worden betrokken. De betreVende aanspraak op partnerpensioen vervalt daarmee.

§ 3. Pensioenpremie Premieplicht

Artikel 6 De Minister is pensioenpremie verschuldigd voor iedere deelnemer.

§ 4. Pensioenaanspraken Recht op pensioen
Artikel 7 1. Na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde hebben diens partner en zijn wezen met ingang van de dag volgende op dat overlijden recht op een partner- of wezenpensioen.
Artikel 7 2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op partnerpensioen indien het huwelijk is gesloten of de aanmerking als partner heeft plaatsgevonden op of na de dag waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Artikel 7 3. Tenzij aansluitend aan die beëindiging een recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is ontstaan, bestaat, eveneens in afwijking van het eerste lid, geen recht op partnerpensioen indien het deelnemerschap van de overledene voor 1 januari 1996 is geëindigd en de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner na die beëindiging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7 4. Het recht op partner- of wezenpensioen vervalt vanaf het moment waarop in verband met dezelfde betrekking als beroepsmilitair een pensioen op grond van het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen wordt toegekend. Hetgeen op grond van dit reglement is betaald wordt in dat geval beschouwd als voorschot op het laatstbedoelde pensioen.
Artikel 7 5. Indien het huwelijk van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel indien de aanmerking als partner, als bedoeld in artikel 2 is beëindigd, verkrijgt zijn gewezen partner, mits een overlijden op het moment van die scheiding, die ontbinding of die beëindiging van de aanmerking voor hem recht op partnerpensioen zou hebben doen ontstaan, een premievrije aanspraak op bijzonder partner-pensioen. De betreffende aanspraak geeft recht op bijzonder partnerpensioen vanaf de dag, volgend op het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde.
6. Het vijfde lid vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel het beëindigen van de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee instemt.
7. In afwijking van het vijfde lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen indien de te hanteren voor pensioen geldige diensttijd geheel is opgebouwd voor 1 januari 1996 en er als gevolg van de in dat lid bedoelde gebeurtenis geen uitzicht op bijzonder nabestaandenpensioen had kunnen ontstaan ingevolge de Amp-wet.
8. Indien een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is vermist, hebben degenen die, ware hij in stede van vermist overleden, aan dat overlijden recht op pensioen zouden ontlenen, recht op een tijdelijk pensioen in de gevallen en onder de voorwaarden als in dit reglement omschreven. Dat tijdelijk pensioen gaat over in een voortdurend pensioen zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.

§ 5. Berekening van de pensioenen Basis voor de berekening van het pensioen
Artikel 8 1. De nabestaandenpensioenen worden afgeleid van een eigen pensioen. Dat eigen pensioen is:
1e het naar diensttijd berekende ouderdomspensioen van de beroepsmilitair, waarop hij wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd, het hebben opgebouwd van een bepaald aantal dienstjaren of een ontslag ter zake van ziekten of gebreken, ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet, inclusief een eventuele tropenverhoging en zonder toepassing van de artikelen F 3, zesde lid, onder a, en F 3, achtste lid, en de hoofdstukken M en J van de Amp-wet, op het moment van zijn overlijden recht had of recht zou hebben gehad indien hij op dat moment de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, waar op het moment van overlijden sprake was van invaliditeit met dienstverband in de zin van de genoemde wetten,
2e het onder 1e bedoelde diensttijdpensioen, verhoogd met de eventuele invaliditeitsverhoging die op grond van de Amp-wet boven dat pensioen zou zijn verstrekt of
3e de som van het onder 1e bedoelde diensttijdpensioen en het eventuele invaliditeitspensioen zoals dat krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Amp-wet na de korting met dat diensttijdpensioen was vastgesteld.
Artikel 8 2. Indien er op het moment van overlijden ingevolge de Amp-wet sprake was van een gehele of gedeeltelijke diensttijdopbouw, wordt, naar de mate waarin die opbouw zou zijn voortgezet, het tijdvak tussen de dag van overlijden en het moment waarop die opbouw zou zijn beëindigd, betrokken. Waar de overledene de keus had om met zijn pensioen diensttijd te vergelden uit een voorliggende andere dienstbetrekking en die keuze in verband met zijn overlijden niet heeft kunnen maken, kan de partner verzoeken alsnog tot die koppeling van diensttijd over te gaan.
Artikel 8 3. Indien na de toepassing van het eerste en tweede lid vast is komen te staan dat het eigen pensioen geen naar invaliditeit met dienstverband vastgestelde component zal bevatten, wordt dat eigen pensioen, voor zover de daarmee te vergelden diensttijd daartoe aanleiding geeft, nader vastgesteld met inachtneming van de franchises, bedoeld in de artikelen F 3, zesde lid, onder a en F 3, achtste lid van de Amp-wet.
Artikel 8 4. De leden vier, vijf en zes van artikel 4 van het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zijn op de vaststelling van een mede naar invaliditeit met dienstverband te berekenen eigen pensioen van overeenkomstige toepassing. Bij een overlijden voor 1 januari 1996 wordt ter beantwoording van de vraag of het eigen pensioen, waarvan het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid een naar invaliditeit met dienstverband berekende component zal bevatten, gerekend met een maximaal invaliditeitspercentage van 70.
Artikel 8 5. In afwijking van de voorgaande leden wordt als basis voor de berekening van het bijzonder partnerpensioen een uitsluitend naar voor pensioen geldige diensttijd vastgesteld eigen pensioen gehanteerd waarin:
a. slechts de voor pensioen geldige diensttijd meetelt die is opgebouwd voor de in het vijfde lid van artikel 7 bedoelde gebeurtenis en
b. als pensioengrondslag het bedrag wordt gebruikt dat zou zijn vastgesteld indien de deelnemer op het moment van die gebeurtenis de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt.

Bedrag van het partnerpensioen en het bijzonder partnerpensioen

Artikel 9 1. Het partnerpensioen en het bijzonder partnerpensioen bedragen vijf zevende gedeelten van het eigen pensioen.
Artikel 9 2. Elk bijzonder partnerpensioen uit hoofde van dezelfde militaire betrekking wordt op het bijzonder partnerpensioen in verband met een latere relatie in mindering gebracht.
Artikel 9 3. Het partnerpensioen wordt verminderd met elk uit hoofde van dezelfde militaire betrekking toegekend bijzonder partnerpensioen, zoals dat na de in het tweede lid bedoelde vermindering is vastgesteld.
Artikel 9 4 4. De in het tweede en derde lid bedoelde vermindering wordt onveranderd voortgezet indien de rechthebbende op een in mindering te brengen pensioen overlijdt en vindt, naar de bedragen die zouden zijn genoten, ook plaats indien een pensioen als daar wordt bedoeld op grond van het bepaalde in artikel 20 wordt afgekocht.
Artikel 9 5. Een partnerpensioen wordt voorts, tenzij de overledene werd of mede werd gepensioneerd uit hoofde van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel E 11 van de Amp-wet, verminderd indien de partner meer dan tien jaar jonger was dan de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en er op de dag van het overlijden nog geen periode van vijf jaren was verstreken vanaf de huwelijksvoltrekking of de aanmerking als partner. De vermindering bedraagt dan drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt.
Artikel 9 6. Het vijfde lid is, met voorbijgaan aan de daar genoemde uitzondering, van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat voor de dag van overlijden de dag waarop de premievrije aanspraak, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, wordt gevestigd, in de plaats treedt.
Artikel 9 7. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking of de aanmerking als partner die voor de datum van inwerkingtreding van dit reglement heeft plaatsgevonden.

Nadere vaststelling van het partnerpensioen
Artikel 10 1. Indien de rechthebbende op een partnerpensioen opnieuw in het huwelijk treedt of opnieuw wordt aangemerkt als partner wordt zijn pensioen met ingang van de maand volgende op die waarin dat huwelijk of die aanmerking heeft plaatsgevonden, blijvend nader vastgesteld door het af te leiden van het eigen pensioen, berekend naar de voor pensioen geldige diensttijd die de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kon aanwijzen.
Artikel 10 2. Indien in het eigen pensioen, waarvan het partnerpensioen moet worden afgeleid, een naar invaliditeit met dienstverband berekende component is opgenomen, wordt, in afwijking van het eerste lid, het partnerpensioen bij een volgend huwelijk of een volgende aanmerking als partner blijvend vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller, tot een minimum van 20, bestaat uit de voor pensioen geldige diensttijd die de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kon aanwijzen, en de noemer gelijk is aan 40.

Samenloop partnerpensioenen
Artikel 11 Indien een partner of gewezen partner, aan wie reeds een partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen ingevolge dit reglement is toegekend, ter zake van een ander huwelijk dan wel een andere aanwijzing als partner krachtens dit of enig ander pensioenreglement eveneens recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen verkrijgt, wordt voor de berekening van de pensioenen waarvan de partnerpensioenen en bijzondere partnerpensioenen ingevolge dit reglement zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waar die tijd het hoogste bedrag oplevert.

Bedrag van het wezenpensioen

Artikel 12 1. Het wezenpensioen bedraagt van het eigen pensioen a. indien aan hetzelfde overlijden door de verzorger van de wees recht op een partnerpensioen dan wel recht op een bijzonder partnerpensioen wordt ontleend, een zevende gedeelte en, b. in alle andere gevallen, twee zevende gedeelten.
Artikel 12 2. Het gezamenlijk bedrag van de wezenpensioenen gaat een bedrag, gelijk aan vijf zevende gedeelten van het eigen pensioen waarvan zij zijn afgeleid, niet te boven.
Artikel 12 3. Indien wegens de toepassing van het vorige lid de wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze vermindering in evenredigheid naar de omvang van de onverminderde bedragen daarvan.

Relatie met AOW- en AWW-pensioen

Artikel 13 1. Op de nabestaandenpensioenen ingevolge dit reglement wordt, indien dat nabestaandenpensioen wordt afgeleid van een eigen pensioen dat wordt of mede wordt berekend naar diensttijd die niet wordt bestreken door de in artikel 8, derde lid, bedoelde franchises, dan wel wordt afgeleid van een eigen pensioen dat mede naar een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband moet worden vastgesteld, in verband met het recht op AOW- of AWW-pensioen een bedrag in mindering gebracht.
Artikel 13 2. Voor de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde bedrag gelden de volgende regels:
1e de vermindering beperkt zich tot dat deel van de gelijktijdige aanspraak op AOW- of AWW-pensioen dat geacht kan worden betrekking te hebben op de voor pensioen geldige diensttijd, tot een maximum van 40 jaren, waarnaar het militair pensioen waarvan het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid is of geacht moet worden te zijn berekend;
2e er wordt niet uitgegaan van een hoger AOW-pensioen dan dat voor een ongehuwde;
3e er wordt slechts gerekend met de voor 1 januari 1986 liggende voor pensioen geldige diensttijd;
4e rekening wordt gehouden met het bepaalde in de artikelen M 1, tweede lid, M 2, tweede, derde en vierde lid, alsmede de artikelen M 3 tot en met M 9 van de Amp-wet, met dien verstande dat daar waar in die artikelen leeftijdsgrenzen een rol spelen niet die van de gepensioneerde maar van de overledene zullen gelden en dat het in artikel M 3, onder b, bepaalde mede geldt voor vrijwillige premiebetaling in de zin van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
Artikel 13 3. Indien het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid van een eigen pensioen dat uitsluitend naar voor pensioen geldige diensttijd wordt berekend, blijft voor de toepassing van het tweede lid die diensttijd buiten beschouwing die op grond van de artikelen 9 en 11 geacht moet worden te zijn vergolden met een ander pensioen.
Artikel 13 4. Indien het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid van een eigen pensioen dat mede wordt berekend naar invaliditeit met dienstverband, wordt voor de toepassing van het tweede lid:
1e voor de nabestaandenpensioenen die oorspronkelijk zijn toegekend krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Amp-wet, het eigen pensioen waarvan het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid, geacht te zijn berekend naar een diensttijd welke zich verhoudt tot 40 jaren als het bedrag van dat eigen pensioen zich verhoudt tot het maximumbedrag van dat pensioen;
2e voor de pensioenen die ingevolge de Amp-wet zijn toegekend aan de nabestaanden van de militair die is ontslagen voor 1 januari 1986 en overleden voor 1 januari 1996, het eigen pensioen, waarvan het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid, geacht te zijn berekend naar een diensttijd welke zich verhoudt tot 40 jaren, als het bedrag van dat eigen pensioen zich verhoudt tot 70 procent van de hoogste bij dat eigen pensioen behorende pensioen of berekeningsgrondslag;
3e voor de nabestaanden van de militair die is ontslagen voor 1 januari 1986 en overleden na 31 december 1995, het met dat lid gegeven stelsel gevolgd in een zin als hiervoor onder 1e bedoeld.
Artikel 13 5. Voor de nabestaanden van de na 31 december 1985 ontslagen beroepsmilitair wordt, indien hun pensioen moet worden afgeleid van een eigen pensioen dat mede naar invaliditeit met dienstverband is berekend, in afwijking van het tweede en derde lid, de korting vastgesteld op zoveel procent van het AOW-pensioen voor een ongehuwde of op zoveel procent van het AWW-pensioen waarop recht bestaat als wordt aangegeven door de te hanteren mate van die invaliditeit.

Toeslagen
Artikel 14 1. De partner die recht heeft op een partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen dat is afgeleid van een eigen pensioen waarop artikel F 3, zesde lid, van de Amp-wet is toegepast, de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op een AWW-pensioen, heeft, tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, recht op een toeslag op zijn pensioen.
Artikel 14 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt voor elk jaar van de tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996 liggende en voor de berekening geldende diensttijd 2,5 procent van het lage AWW-pensioen.

Artikel 15 1. De wees die recht heeft op een wezenpensioen dat is afgeleid van een eigen pensioen waarop artikel F 3, zesde lid, van de Amp-wet is toegepast en geen recht heeft op AWW-pensioen, heeft, tenzij de overlevende ouder recht heeft op het hoge AWW-pensioen, recht op een toeslag op zijn pensioen.
Artikel 15 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt voor elk jaar van de tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996 liggende en voor de berekening geldende diensttijd 0,375 procent van het hoge AWW-pensioen voor de wees, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, en 0,75 procent van het hoge AWW-pensioen voor de wees, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder b.

Artikel 16 1. De partner, die recht heeft op partnerpensioen en die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag ten bedrag van vijftien procent van zijn volgens de voorgaande artikelen berekende en eventueel met een toeslag verhoogde pensioen.
Artikel 16 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de partner wiens partnerpensioen met toepassing van artikel 10 nader is vastgesteld.
Artikel 16 3. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt niet meer dan vijftien procent van f 64.066,05.

Artikel 17 1. De wees die recht heeft op een wezenpensioen heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 15 jaar bereikt recht op een toeslag ten bedrage van vijftien procent van zijn pensioen en van de toeslag, bedoeld in artikel 15. 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt niet meer dan 15 procent van f 64.066,05

§ 6. Waarde-overdracht en afkoop via een uitkering-ineen
s

Waarde-overdracht
Artikel 18 1. Indien de gewezen deelnemer op grond van het daaromtrent bepaalde in de Amp-wet de Minister heeft verzocht de waarde van zijn ouderdomspensioen over te dragen aan een andere pensioeninstantie dan het fonds en daarbij de ingevolge dit reglement opgebouwde premievrije aanspraak op partnerpensioen wenst te betrekken, draagt het bestuur de waarde van die aanspraak, vastgesteld overeenkomstig de regels die ter zake op grond van die wet werden gesteld, door tussenkomst van de Minister aan die andere pensioeninstantie over.
Artikel 18 2. Door de in het eerste lid bedoelde overdracht vervalt de aanspraak op partnerpensioen ingevolge dit reglement.

Waarde-overname
Artikel 19 Indien de deelnemer op grond van het daaromtrent bepaalde in de Amp-wet de Minister heeft verzocht de waarde van zijn elders opgebouwde pensioenaanspraken over te nemen, draagt hij, voor zover die daarin is opgenomen, de waarde van de aanspraken op nabestaandenpensioen over aan het fonds.

Afkoop
Artikel 20 Indien de aan hetzelfde overlijden ontleende som van de nabestaandenpensioenen op het tijdstip van ingang op jaarbasis het bedrag, bedoeld in artikel 32, vijfde en zesde lid, van de Pensioenen spaarfondsenwet niet te boven gaat, kan, al dan niet op verzoek, aan de rechthebbenden tot afkoop van die pensioenen een uitkering-ineens worden betaald.

§ 7. Indexering

Artikel 21 1. Indien op grond van de Amp-wet als gevolg van een algemene bezoldigingswijziging de pensioenen waarvan de nabestaandenpensioenen worden afgeleid zouden zijn bijgesteld, worden de nabestaandenpensioenen met ingang van dezelfde datum aangepast door ze nader af te leiden van dat nieuw gevonden pensioen.
Artikel 21 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de maximale bedragen, bedoeld in de artikelen 16 en 17. 3. Indien op de in het eerste lid bedoelde eigen pensioenen bij wijze van salarismaatregel met een algemeen karakter een uitkering-ineens zou worden verstrekt, wordt die uitkeringineens naar evenredigheid doorvertaald naar de nabestaandenpensioenen. 4. Indien de AOW- of AWW-bedragen een algemene wijziging ondergaan, worden de kortingen en toeslagen die van het niveau van die bedragen afhankelijk zijn met ingang van dezelfde datum aangepast. § 8. Uitvoering Artikel 22 1. De verzekering van het nabestaandenpensioen van militairen, zoals vastgesteld met dit reglement, geschiedt door het fonds. 2. De Minister sluit met het oog op de in het eerste lid bedoelde verzekering met het fonds een overeenkomst. § 9. Toekenning, einde en betaling van de nabestaandenpensioenen Toekenning Artikel 23 1. De pensioenen en toeslagen worden op een jaarbedrag vastgesteld.
2. Het pensioen gaat in op de dag die volgt op het overlijden waaraan het wordt ontleend. Het bestuur beslist over de toekenning van dat pensioen op schriftelijke aanvraag door of namens de belanghebbende.
3. Het tijdelijk pensioen gaat in op een door het bestuur te bepalen dag, die niet kan liggen voor de dag waarop laatstelijk aanspraak op bezoldiging of militair pensioen bestond.
4. De toeslagen gaan in op de dag waarop het recht daarop ontstaat. De laatste zin van het tweede lid is op de toekenning van een toeslag van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de aanvraag om een pensioen of een toeslag niet tijdig bij het bestuur is ingekomen, wordt dat pensioen of die toeslag toegekend met een terugwerkende kracht, te rekenen van de dag van binnenkomst van het verzoek, van maximaal een jaar. Een toekenning met terugwerkende kracht leidt niet met terugwerkende kracht tot een korting op het pensioen van een andere rechthebbende. 6. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van de pensioengrondslagen, berekeningsgrondslagen, pensioenen en pensioenverhogingen zoals die op grond van de Aanpassingsregeling pensioenen en de daarop aansluitende andere regels zijn gebracht op het welvaartsvaste niveau van het moment van ingang van het nabestaandenpensioen.

Einde pensioen
Artikel 24 1. Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden.
2. Indien degene aan wiens vermissing het wordt ontleend in leven blijkt te zijn, eindigt het tijdelijk pensioen met ingang van een door het bestuur te bepalen dag. Zodra vaststaat dat de vermiste is overleden, eindigt het tijdelijk pensioen door overgang in een voortdurend pensioen.
3. Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin:
a. de rechthebbende de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt of, voorafgaand aan het bereiken van die leeftijd in het huwelijk is getreden dan wel partij is geworden bij de aanmerking van een partner, bedoeld in artikel 2 van dit reglement of het daarmee overeenkomende artikel in het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen;
b. de rechthebbende wettig kind is geworden van een ander dan de partner of gewezen partner die aan hetzelfde overlijden recht op partnerpensioen, onderscheidenlijk bijzonder partner vanaf het moment dat niet meer aan de voorwaarden voor de toekenning daarvan wordt voldaan.

Betaling
Artikel 25 Het bestuur draagt zorg voor de betaling van de pensioenen. De betaling geschiedt in maandelijkse termijnen. § 10. Berichtgeving en inlichtingen

Berichtgeving
Artikel 26 1. Op schriftelijk verzoek van de deelnemer of de gewezen deelnemer wordt binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen verstrekt. Het bestuur kan de kosten die verbonden zijn aan vorenbedoelde opgave ten laste van de verzoeker brengen.
2. Aan degene die aanspraak verkrijgt op een bijzonder partnerpensioen, wordt een opgave van deze aanspraak verstrekt.
3. Belanghebbenden worden desgevraagd in staat gesteld van alle hun pensioenrecht beheersende regels kennis te nemen.

Inlichtingen en mededelingen
Artikel 27 1. Degene aan wie een pensioen krachtens dit reglement is toegekend, berekend of onder meer berekend naar voor pensioen geldige tijd gelegen voor 1 januari 1995, is, indien hij een pensioen in de zin van de Algemene Ouderdomswet of een pensioen of uitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet gaat genieten dan wel indien in dat pensioen of die uitkering een wijziging wordt aangebracht, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur.
2. Degene aan wie een partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen is toegekend, is, indien hij ingevolge een andere regeling partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen ontvangt of gaat ontvangen, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur.
3. De Minister, de deelnemers en degenen die krachtens dit reglement aanspraak of recht op pensioen hebben, verplichten zich aan het bestuur de opgaven, verklaringen en bescheiden over te leggen en in het algemeen de inlichtingen te verstrekken, die voor een juiste uitvoering van dit reglement nodig zijn.

§ 11. Overgangsrecht
Artikel 28 1. De op de dag voor de inwerkingtreding van dit reglement ten laste van het fonds komende rechten op nabestaandenpensioen ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet of op een gratificatie of andere uitkering bij wijze van militair nabestaandenpensioen worden vanaf de dag van die inwerkingtreding geacht te steunen op dit reglement.
Voor de nabestaandenpensioenen die worden ontleend aan een overlijden voor 1 januari 1996 blijft daarbij de inhoud van de artikelen H 8, H 9 en J 2 van de Amp-wet, zoals die wet op 31 december 1995 luidde, van toepassing zolang de daarin aangegeven situatie duurt en voor de nabestaandenpensioenen die worden ontleend aan een overlijden tussen 31 december 1995 en de datum van inwerkingtreding van dit reglement voor zolang de toepassing ervan een hoger totaal aan nabestaandenpensioen oplevert dan een rechtstreekse berekening via dit reglement. Indien op het nabestaandenpensioen een toeslag werd verleend ingevolge artikel H 1, twaalfde lid, van de Amp-wet, vervangt, zolang de daar omschreven situatie ononderbroken voortduurt, die toeslag of het samenstel van toeslagen, bedoeld in het elfde en twaalfde lid van dat artikel, de toeslag, bedoeld in artikel 14 van dit reglement.
Het bepaalde in artikel 8, vijfde lid, onder b, is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit reglement gevestigde aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Amp-wet. In die gevallen wordt het recht op bijzonder nabestaandenpensioen vastgesteld naar de pensioengrondslag die zou zijn gehanteerd indien de deelnemer op het moment van de inwerkingtreding van dit reglement de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt. De betrffende aanspraken worden overigens gelijkgesteld met aanspraken op bijzonder partnerpensioen ingevolge dit reglement, waarbij de inhoud van artikel H 3 van de Amp-wet, zoals dat op
31 december 1995 luidde, op dat bijzonder nabestaandenpensioen van toepassing blijft en de via het tweede lid van dat artikel gevonden breuk wordt toegepast op het ingevolge artikel 13 van dit reglement ten aanzien van dat pensioen gevonden verminderingsbedrag. Indien het overlijden waaraan het recht op nabestaandenpensioen wordt ontleend plaatsvond voor 1 januari 1986, wordt de diensttijd, waarnaar het eigen pensioen, waarvan het nabestaandenpensioen moet worden afgeleid, voor de toepassing van de artikelen 8 en 13 geacht geheel voor die datum te liggen en indien dat overlijden plaatsvond tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 wordt dat eigen pensioen vastgesteld met toepassing van artikel F 3 van de Amp-wet zoals dat voor de laatstgenoemde datum luidde.
2. Een weduwenpensioen, toegekend krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Amp-wet, waarvan het recht op uitbetaling is vervallen in verband met een volgend huwelijk en dat bij toepassing van artikel Y 14a van de Amp-wet ten laste van het fonds zou zijn gekomen, kan op verzoek van de weduwe opnieuw worden toegekend naar de bepalingen van dit besluit. Artikel 10 is op dat pensioen onder alle omstandigheden van toepassing. Het opnieuw toe te kennen pensioen gaat, in afwijking van artikel 23, tweede en vijfde lid, niet eerder dan per 1 januari 1996 in.

§ 12. Tijdelijke regels
Artikel 29 1. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet heeft degene die recht heeft op een partnerpensioen krachtens dit reglement, onder de werking van de Algemene Weduwen- en Wezenwet aanspraak zou hebben gehad opeen AWW-pensioen en ingevolge het bepaalde in §1 van hoofdstuk 3 van de eerstgenoemde wet geen recht heeft op een nabestaandenuitkering, tot 1 januari 1998 recht op een toeslag op zijn pensioen.
2. De in het vorig lid bedoelde toeslag bedraagt: a. voor elk voor 1 januari 1986 liggend en voor de berekening geldend dienstjaar, 2 procent van de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, zoals die ingevolge artikel 103, vierde lid, van die wet, op enig moment tot het daar bedoelde voor-Oortse niveau kan worden teruggebracht en b. voor elk jaar van de na 31 december 1985 liggende en voor de berekening geldende diensttijd, 2,5% van de onder a omschreven nabestaandenuitkering.
3. Op de in het voorgaande lid bedoelde berekening zijn het tweede, derde en vierde lid van artikel 13 van overeenkomstige toepassing. 4. Indien artikel 13, vijfde lid, op het pensioen wordt toegepast is, in afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid, de toeslag per procent invaliditeit met dienstverband gelijk aan een zeventigste gedeelte van de in het tweede lid onder a omschreven nabestaandenuitkering.
5. De via de voorgaande leden berekende toeslag wordt, zo nodig, op de in het tweede lid onder a omschreven nabestaandenuitkering gemaximeerd.
6. Hetgeen is bepaald ten aanzien van de toeslag, bedoeld in artikel 14, is op de toeslag ingevolge dit artikel van overeenkomstige toepassing.
7. Voor de vaststelling van de in dit artikel bedoelde toeslag wordt de te hanteren nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vastgesteld op een jaarbedrag en verhoogd met de vakantie-uitkering.

§ 13. Slotbepalingen Bijzondere gevallen
Artikel 30 In bijzondere gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van dit reglement tot een naar het oordeel van het bestuur onredelijke uitkomst leidt, kan het bestuur ten gunste van de belanghebbende een beslissing nemen die met de strekking van dit reglement overeenkomt.

Bestuursvoorschriften

Artikel 31 Het bestuur kan voorschriften geven voor de uitvoering van dit reglement.

Artikel 32 In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.

Beroep en bezwaar
Artikel 33 1. Degene die bezwaar heeft tegen een beslissing ingevolge dit reglement waardoor hij rechtstreeks in zijn belang wordt getroVen, dient, alvorens dit bezwaar voor te leggen aan de ter zake bevoegde rechter, de in dit artikel neergelegde procedure te volgen. 2. Bezwaren als bedoeld in het eerste lid dienen schriftelijk kenbaar te worden gemaakt aan het fonds. Omtrent het bezwaar wordt zo spoedig mogelijk beslist. In die beslissing wordt tevens aangegeven dat beroep openstaat bij de Commissie van Beroep.
3. De belanghebbende die bezwaar heeft tegen de beslissing, bedoeld in het tweede lid, en zich daarbij niet wenst neer te leggen, dient daartegen bij aangetekende brief beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep. De Commissie van Beroep beslist zo spoedig mogelijk en brengt de beslissing bij aangetekende brief aan de belanghebbende ter kennis.

Inwerkingtreding
Artikel 34
Dit reglement treedt in werking op de dag waarop het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen in werking treedt en werkt, met uitzondering van het tot en met 1 juli 1996 terugwerkende artikel 29, terug tot en met 1 januari 1996.

Laatstelijk aangepast: 29 juni 2024

 

Welke overheidsinstellingen

Algemene Burgerlijke Pensioenwet

Algemene Militaire Pensioenwet
Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers

Pensioenwet voor de Landmacht
Pensioenwet voor de Zeemacht
Spoorwegpensioenwet


Stichting Spoorweg Pensioenfonds
Stichting Bedrijfspensioenfonds KPN